brommer op zee
Isaäc stond al uren op het achterdek. Hij was een aardige, maar een beetje vreemde jongen: Als hij aan boord werkte, verlangde hij naar een baantje aan de wal en als hij op kantoor zat, verlangde hij naar zee. Hij kon de saaie eentonigheid van het walbestaan niet verdragen en geld om te reizen had hij niet. Maar als hij op een schip was, had hij te maken met het ruwe gebral van de matrozen, die kaartten met het mes op tafel en die elkaar en hem uitscholden voor alles wat mooi en lelijk was. Isaäc hoorde er nooit bij. Op een schip paste hij nog het minst in de gemeenschap en juist daar dacht hij telkens weer de ware romantiek te vinden. Als het werk gedaan was, kon je hem altijd op het achterdek vinden. Het was nu al twee uur na middernacht, maar Isaäc bleef staan omdat het een maanheldere nacht was, je kon alle sterren van het zuidelijk halfrond zien en het schroefwater. Er stond een heerlijke zoele wind. Als je goed keek zag je ook de horizon of heel in de verte een schip, dat, was Isaäc een paar uur eerder geweest, recht op hem af was komen varen, maar het kon gezichtsbedrog zijn. Isaäc voer op een wildevaartschip en zag 's nachts nooit schepen. Hij dacht eraan hoelang het nog zou duren vóór hij weer thuis was. Hij keek naar de winches en de bolders en de gemakkelijke stoel die hij op het achterdek had neergezet. Op een gegeven moment zag Isaäc het lichtje in de verte een zwenking maken; het kwam nu recht op hem af. Toen het dichterbij was gekomen, kwam Isaäc tot de conclusie dat dit haast geen schip kon zijn, omdat het zo onderhevig was aan de beweging der golven en omdat het maar bij één lichtje bleef. Een schip met alleen een heklicht aan? Toen het merkwaardige vaartuig tot op een afstand van tweehonderd meter Isaäc was genaderd, zag hij dat het een brommer was. Voor het eerst in zijn leven gebeurde er eens iets met Isaäc dat nu met recht merkwaardig was. Wat hij nu zag, zou men in zijn stoutste dromen nog niet durven denken. Aanvankelijk was Isaäc nog bang, maar tenslotte kon hij toch niet aannemen dat een nieuwe profeet of een nieuwe Messias zich aldus over de aarde zou bewegen. Hoewel de Christenen beweerden dat Jezus over het water had gelopen.
De brommer was Isaäc nu tot op een meter of tien genaderd. Isaäc stond te roepen en te zwaaien, maar hij vergat de touwladder uit te werpen. Hierop werd hij door de berijder van de bromfiets opmerkzaam gemaakt.
De vreemde was, zoals uit de tongval van de man bleek, een landgenoot van Isaäc. Hij stuurde zijn brommer heel merkwaardig en voorzichtig naar de touwladder toe en toen sprong hij plotseling met brommer en al op de touwladder. ‘Voorzichtig, voorzichtig!’, riep hij alsmaar. De man droeg een brilletje dat helemaal beslagen was, en een pet waarvan de leren kleppen, die dienden om de ogen en de oren te beschermen, ver uitstaken. De brommer was een normale brommer. Hij had geen speciale voorzieningen. Isaäc hielp de man met het aan dek zetten van de brommer. De man zei: ‘Geef mij iets te eten’. Isaäc ging het halen. Hij merkte dat de matrozen en de stuurlui en de machinemannen al naar kooi waren. Toen Isaäc terug kwam vroeg hij aan de vreemde: ‘Waarom rijdt u op het water?’ De man zei dat hij een rekord wilde vestigen.
‘Hoe is het mogelijk dat u op het water rijden kan?’, vroeg Isaäc verbaasd. ‘Dat is een kwestie van oefenen’, zei de man, ‘ik ben begonnen met een speld plat op het water te leggen. Als je dat heel voorzichtig doet, blijft hij drijven. Op de lange duur nam ik steeds zwaardere voorwerpen. Het was mij natuurlijk om mijn brommer te doen en tenslotte reed ik mijn eerste schamele rondjes op de stadsvijver. Nu rijd ik over de hele wereld. Ik kom nergens aan land, maar omdat ik af en toe eten moet, rijd ik vaak naar een schip.