Cromvliet (oorsprong middeleeuwen)
Lange tijd in het bezit van de Leidse regentenfamilie Van Leyden van Leeuwen en de famile Caan
Niet toegankelijk
Wie van Den Haag naar Rijswijk reisde, doorkruiste eeuwenlang een uitgestrekt polderlandschap. Men kon kiezen uit twee wegen: de Rijswijkse weg en de Trekvliet met zijn jaagpad. Als je met een schuit, te voet of anders in oostelijke richting reisde, kwam je al snel buiten de stad. Het was een wat idyllisch landschap, geliefd bij Hagenaars om te wandelen en voor kunstenaars een mooi decor. Ten noorden van de Trekvliet strekte zich een veenweidegebied uit, dat tot in de zestiende eeuw in het bezit was van het vrouwenklooster Sinte Maria in Galilea. Daar werd voor het hof in Den Haag op bescheiden schaal wat turf gewonnen. Ten zuiden van de Vliet sinds de 17de eeuw wat tuinen en een vergelijkbaar landschap: nat en drassig in de winter, wat droger en vol koeien in de zomer en sinds de vijftiende eeuw molens om het land droog te houden. Vlakbij Rijswijk, op de strandwal, daar waar de vrijwel rechte Vliet een lichte bocht maakt, kwamen de reizigers langs Cromvliet.
Zoals bij veel buitenplaatsen lag er eerst een boerderij, waarschijnlijk al sinds de Middeleeuwen. In de 16de eeuw was de grond al in handen van de Leidse regentenfamilie Van Leyden van Leeuwen. Waarschijnlijk bouwde Adriaen van Leyden (1592-1654) de hofstede om tot een fraaie buitenplaats. In 1759 kwam Cromvliet in bezit van Hendrik Caan, die een mooie tuin in Engelse landschapsstijl aanlegde waar wel 300 verschillende buitenlandse gewassen groeiden. Naar de mode van die tijd bouwde hij aan de Vliet een theekoepel, vele jaren een vast oriëntatiepunt voor de reiziger. Op een mooie zomerdag kon je Hendrik Caan er zien zitten met een zakenrelatie of visite, lurkend aan de thee of nippend aan de wijn. Voor de familie Caan was het gadeslaan van de passanten een mooi tijdverdrijf.
Lange tijd in het bezit van de Leidse regentenfamilie Van Leyden van Leeuwen en de famile Caan
Niet toegankelijk
Wie van Den Haag naar Rijswijk reisde, doorkruiste eeuwenlang een uitgestrekt polderlandschap. Men kon kiezen uit twee wegen: de Rijswijkse weg en de Trekvliet met zijn jaagpad. Als je met een schuit, te voet of anders in oostelijke richting reisde, kwam je al snel buiten de stad. Het was een wat idyllisch landschap, geliefd bij Hagenaars om te wandelen en voor kunstenaars een mooi decor. Ten noorden van de Trekvliet strekte zich een veenweidegebied uit, dat tot in de zestiende eeuw in het bezit was van het vrouwenklooster Sinte Maria in Galilea. Daar werd voor het hof in Den Haag op bescheiden schaal wat turf gewonnen. Ten zuiden van de Vliet sinds de 17de eeuw wat tuinen en een vergelijkbaar landschap: nat en drassig in de winter, wat droger en vol koeien in de zomer en sinds de vijftiende eeuw molens om het land droog te houden. Vlakbij Rijswijk, op de strandwal, daar waar de vrijwel rechte Vliet een lichte bocht maakt, kwamen de reizigers langs Cromvliet.
Zoals bij veel buitenplaatsen lag er eerst een boerderij, waarschijnlijk al sinds de Middeleeuwen. In de 16de eeuw was de grond al in handen van de Leidse regentenfamilie Van Leyden van Leeuwen. Waarschijnlijk bouwde Adriaen van Leyden (1592-1654) de hofstede om tot een fraaie buitenplaats. In 1759 kwam Cromvliet in bezit van Hendrik Caan, die een mooie tuin in Engelse landschapsstijl aanlegde waar wel 300 verschillende buitenlandse gewassen groeiden. Naar de mode van die tijd bouwde hij aan de Vliet een theekoepel, vele jaren een vast oriëntatiepunt voor de reiziger. Op een mooie zomerdag kon je Hendrik Caan er zien zitten met een zakenrelatie of visite, lurkend aan de thee of nippend aan de wijn. Voor de familie Caan was het gadeslaan van de passanten een mooi tijdverdrijf.