In de afgelopen eeuwen waren soldaten in Leeuwarden gestationeerd, al deze soldaten wilden natuurlijk plezier beleven wanneer ze geen dienst hadden, hierdoor had Leeuwarden een bloeiend nachtleven. Er waren tientallen bars, prostituees en vele donkere hoekjes te vinden in de stad, een nachtje stappen in Leeuwarden was niet altijd ongevaarlijk.
Een van de soldaten die in Leeuwarden was gestationeerd was Jan Husaer, hij was een soldaat in de compagnie van Kapitein Hania. Op 1 november 1699 besloot Husaer om uit te gaan en zichzelf te vermaken, en in de eerste instantie leek dat te lukken. Husaer kwam Hans Frederick Sweerdman, een ruiter in het regiment van de stadhouder, en Peter Nijs, ook van de compagnie van Kapitein Hania tegen. De twee nodigeden Husaer uit om te gaan drinken. De schoenmaker Gerlof Gerryts maakte de groep compleet en het leek erop alsof het een spectaculaire avond zou gaan worden!
De groep ging naar de bar van Hendrick Gijsberts op de Boterhoek. In deze tijd was de Boterhoek een verzameling van krotten, steegjes en nauwe straatjes onder de Oldehove en had dit buurtje een slechte reputatie in Leeuwarden, het was er donker, smerig en onveilig. Maar dit stopte ons gezelschap niet.
De groep begon met het drinken van brandewijn en jenever en later dronken ze pullen met bier, De groep had een geweldige avond rokend en drinkend en hoe meer ze dronken hoe beter de sfeer werd. Totdat rond een uur of twee s ’nachts de herbergier ze de rekening presenteerde, op dat moment sloeg de stemming snel om naar grimmig. Husaer was namelijk in de veronderstelling dat hij niet zou hoeven betalen, hij was tenslotte door zijn twee collega’s uitgenodigd en daarnaast had hij helemaal geen geld om mee te betalen.
Volgens de overlevering zou Husaer tegen Sweerdman hebben gezegd: “Jullie hebben mij uitgenodigd en nu willen jullie niet voor mij betalen? Ik heb geen geld bij me, dat ik nu beschaamd voor de herbergier moet staan!”. Sweerdman kon deze opmerking niet waarderen en trok zijn degen. In de schermutseling die volgde brak Sweerdmans degen af en hi ontvluchte samen met Nijs het gebouw, maar bleef buiten op de straat staan. Gerlof en Husaer waren nog binnen en twee wilden eerst wachten tot de andere twee zouden weggaan, maar Husaer was geen geduldig man en bedacht zich dat een dronken man met een gebroken degen hem toch niets zou kunnen maken. Dus hij trok zijn degen en liep naar buiten, toen hij in de duuropening stond duwde Sweerdman zijn gebroken degen door de borst van Husaer, waarop Husaer ineenstortte en stierf.
Op 3 november 1699 verrichtten de drie stadschirurgijnen een autopsie op het lichaam van Jan Husaer. Zij stelden vast dat de degen van tussen de achtste en twaalfde rib het lichaam was binnengedrongen en door de lever en het middenrif was gegaan en door de hartspier.
De politie heft de stad doorzocht in de dagen na de moord, maar Sweerdman en Nijs zijn nooit gevonden, het is waarschijnlijk dat zij de stad hebben verlaten na moord om vervolging te ontlopen. De moord op Jan Husaer is daardoor nooit berecht.