Veel liedjes uit Suriname klinken mooi, maar hebben een gruwelijke betekenis. Dit kinderliedje gaat over slavernij:
Faya Siton no bron mi so, Vuursteen brandt me niet.
Agen masra Jantjii e kir sma pikin
Meester Jan
heeft weer een kind vermoord
Stel je eens voor. Het gekapte riet werd geperst in de suikerpers. Er hing altijd een bijl in de buurt, want als een slaaf met zijn hand in de pers kwam, werd die meteen afgehakt. Onder deze kappa vol met suikersap brandde een groot vuur. Suikerriet koken was het werk van een gespecialiseerde slaaf: de boniman. Hij moest constant roeren zodat de suiker niet zou aanbranden. Als dit wel gebeurde, had dat gevolgen voor de kwaliteit van de suiker en daarmee ook voor de prijs.
Wanneer de suiker toch aanbrandde, kregen de slaven lijfstraffen zoals gloeiende houtskool in de open hand van de verantwoordelijke.
Dan moest de zware en hete inhoud ook steeds in een kleinere ketel worden over gegoten.
Heel veel slaven hebben zich gebrand tijdens het roeren in een kappa.
Faya Siton no bron mi so
Zo duur was de suiker.