Loopschansstraat 22: Het laatste adres in Breda
Overview
Reviews 0

In dit huis leefde het gezin Minco tot de Duitse voorschriften voor joden dit niet meer mogelijk maakten. Bettie ging naar Amsterdam en Dave vertrok naar Amersfoort. Marga werd naar familie in Drente gestuurd omdat haar ouders de relatie met Bert Voeten wat wilden laten bekoelen. Later kreeg zij tbc en voegde zich na het sanatorium bij haar ouders in Amersfoort. Voor Bettie was in het huis aan de Loopschansstraat van de zolder een een atelierruimte gemaakt. 

Een ander

Ik dacht na. Ik kon me het huis niet goed meer voor de geest halen. Ik zag de straat in Breda, het weiland aan de ene en de voortuinen aan de andere kant; de kuil in het wegdek waar ik altijd overheen fietste, de verzakte  trottoirband waar ik de stoep opzwenkte, het luikje in de deur, dat open stond en waar je je arm door kon steken om aan het slot te trekken. Ik zag de tochtdeur die piepend terugviel, de gang, de kamerdeuren, de trap naar boven.  

Gaan Kijken 

 

Ik ging met mijn vader de straat op. Naast ons stond de buurman in zijn voortuin. Hij liep naar het hekje toen hij mijn vader aan zag komen.

‘Hebt u ze gezien?’ vroeg hij. ‘Dat is niet mals, hè?’

‘Nee’, zei mijn vader, ‘ik heb nog niets gezien. We gaan eens kijken’.

‘De hele stad wemelt er van’, zei de buurman.
 
‘Dat zal wel’, zei mijn vader, ‘Breda is een garnizoensstad, daar kun je zoiets verwachten’.

‘'t Zal mij benieuwen’, zei de buurman, ‘hoe lang ze het hier houden’.

‘Niet lang, dat verzeker ik u’, meende mijn vader.

‘En jullie nu?’, zei de buurman. Hij kwam wat dichterbij.

‘Wat doen jullie?’

‘Wij?’, zei mijn vader, ‘wij doen niets. Waarom zouden we?’.

De buurman haalde zijn schouders op en plukte een blaadje uit zijn heg. ‘Als je hoort wat ze daarginds...’, zei hij. ‘Hier zal 't zo'n vaart niet lopen’, zei mijn vader. We gingen verder. Aan het eind van de straat kwamen we meneer van Dam tegen.

‘Kijk, kijk’, zei hij, ‘we zijn er allemaal weer’.

‘Zoals u ziet’, zei mijn vader, ‘allemaal gezond en wel weer thuis. Hebt u al veel bekenden gesproken?’.

‘Zeker’, zei meneer van Dam, ‘verschillende. De zoon van de familie Meier blijkt met een paar vrienden door te zijn gereden naar de franse grens’.

‘Och’, zei mijn vader, ‘zulke jongens zoeken het avontuur. Ik kan ze geen ongelijk geven’.

‘Uw andere dochter en uw zoon zijn niet meegeweest?’

‘Nee’, zei mijn vader, ‘die zijn in Amsterdam. Daar zitten ze goed’.

‘Voorlopig nog wel’, zei meneer van Dam.

‘We gaan eens verder’, zei mijn vader.

‘Wat bedoelde meneer van Dam met voorlopig?’, vroeg ik hem toen we doorliepen.

‘Hij ziet het somber in, denk ik’.

‘Net als die man bij ons naast’, zei ik.

Mijn vader fronste zijn wenkbrauwen. ‘Je kunt er nu nog niets van zeggen’, zei hij, ‘we moeten maar afwachten’. ‘Denkt u’, vroeg ik, ‘dat ze met ons hetzelfde zullen doen wat ze met...’. Ik maakte mijn zin niet af. Ik dacht aan al de gruwelijke verhalen die ik de laatste jaren gehoord had. Het was altijd zo ver weg geweest.

‘Hier kan zoiets nooit gebeuren’, zei mijn vader, ‘hier is het iets anders’.
 
[p. 140]

Uit: Marga Minco Het bittere kruid (1957)

Bron: Bulkboek: Je mag van geluk spreken,  Ischa Meijer, 1974

Reviews

0.0

0 comments

Provided by

IV

Ine van de Steenoven

Docent Nederlands

This story belongs to