Tijdens de tweede wereldoorlog gebruikte men in vele plaatsen in Nederland het gevlucht van een molen om middels de standen van het wiekenkruis aan te geven dat de Duitsers iets van plan waren zoals aanstaande razzia’s ect. Ook dienden molens als ideale uitkijkpost. Op het einde van de oorlog lag Beesel in de frontlinie; de Duitsers op de oost-, de geallieerden op de westoever van de Maas. Tijdens hevige beschietingen werd de kap van de molen door Engels geschut vol geraakt. De molen raakte zwaar beschadigd, kon niet meer malen en was de bezetter tevens een uitkijkpunt kwijt.
In de periode tussen 1945/1953 werd gekeken naar mogelijkheden om de molen toch te laten werken. Nu er niet meer met de wind gemalen kon worden, werd er een elektromotor in de machinekamer geplaatst ter vervanging van de oude oliemotor. Uiteindelijk werd besloten de molen te laten restaureren. In december 1952 was het zover dat de molen weer met enig feest vertoon en gepaste trots in bedrijf kon worden gesteld na te zijn ingezegend door Meneer Pastoor Gerris. Helaas functioneerde de molen niet naar behoren en in september 1953, nog geen jaar na de ingebruikstelling, werd door de eigenaren een hinderwetvergunning aangevraagd om een maalderij (hamermolen) op te richten met een elektromotor van 20 PK en een van 25 PK. Hiertoe werd naast de machinekamer een kelder gegraven om daarin de hamermolen te kunnen plaatsen.