Paleis Buitenrust (1708), afgebroken in 1913 ten behoeve van aanleg tuin van het Vredespaleis.
Direct grenzend aan het Tolhek lag tot 1913 de buitenplaats Buitenrust. Het was in 1708 gebouwd door Landgraaf Filips van Hessen-Philippsthal. Zijn familie was nauw verwant aan die van het Huis van Oranje Nassau. Hij nomede het Hessenhof. Nadat het landgoed in verschillende handen was overgegaan en was omgedoopt tot Buitenrust, kwam het in 1828 in handen van John Georg Heine die het huis in gebruik nam als ziekenhuis voor verkromde en misvormde ledematen, oftewel een orthopedisch instituut. Zijn weduwe verkocht het in 1839 aan kroonprins Willem, de latere koning Willem II. Nadat hij was gestorven, trok Anna Paulowna zich maar al te graag terug op Buitenrust. Ook de vrouw van Willem III, Sophie, vertoefden er graag en vond er rust. Zij bivakkeerde op de bovenverdieping. De sterfkamer van Anna Paulowna werd uit piëteit gelaten zoals die was op de dag van haar sterven. Haar medicijnen, toiletartikelen, pen en inktstel stonden nog lang precies daar waar zij hadden gestaan in 1860. Enekle jaren na de dood van Sophie vielen gebouw en gronden in handen van de gemeente Den Haag. In 1913 werd het afgebroken om plaats te maken voor het complex van het Vredespaleis.
Vredesconferenties
Tijdens de tweede vredesconferentie in Den Haag in 1907 (de eerste was in 1899) werd de eerste steen van het Vredespaleis gelegd. Koningin Wilhelmina kon er niet omheen het paleis op 28 augustus 1913 te openen. Het leggen van de eerste steen had ze nog geweigerd. Zij geloofde namelijk niet zo in ontwapening en de vredesbeweging. Daaraan namen bekende schrijvers en pacifisten deel, zoals de Rus Leo Tolstoi, schrijver van het beroemde boek ‘Oorlog en Vrede’. Ook Den Haag raakte ervan in de ban. Wilhelmina schreef dat enkele dagen voor de opening de dominee zo zeer onder de indruk van de vredesbeweging was dat ‘zelfs mijne kerkgang is verpest’.
Wilhelmina wilde een strijdbaar Nederland. Toen een jaar na de opening van het Vredespaleis de Eerste Wereldoorlog uitbrak, vond ze de neutrale houding van Nederland eigenlijk wat laf. Zij voelde zich een ‘soldatenkoningin’ en stelde net als haar voorvaders veel belang aan een zeer nauwe band met het leger.